Joep Stassen

Joep Stassen

Een marathon maakt meer kapot dan je lief is (10)

Joep Stassen is de Marathon Man van Falder. Op 5 november rent hij de marathon van New York. Een rennersfeuilleton. Deel 10: vader en zoon.

Deze marathon is een vader-zoon dingetje. Het was overigens zijn idee, niet het mijne, wat bijzonder is. Hockey, zwemles, piano, wandelvakanties, het grasmaaien, je best doen op school: het waren allemaal mijn ideeën. Deze kwam van hem; mijn beurt om ja te zeggen, of ik er nou zin in had of niet.

Wat precies zijn gedachte erachter is, weet ik eigenlijk niet. Mijn wens is in ieder geval om een band te smeden juist nu hij volwassen wordt en zijn eigen weg gaat. Door samen dit avontuur aan te gaan. We’re in this together.

Eerlijk gezegd is die grotere gedachte, de why,  wat op de achtergrond geraakt. Ik ben opgegaan in mijn schema’s, trainingsuren en in dieet- en loopadviezen.  Loopschoenen liggen permanent achterin de auto voor het geval een afspraak uitvalt. Ik heb veel van Nederland gezien maar wel in mijn eentje. Logisch, we wonen niet onder één dak, hij leeft het ritme van een student en mijn lijf is dertig jaar verder. Logisch, maar wel jammer.

Dat moet hij ook gedacht hebben, want zaterdag stond hij op de stoep met het voorstel samen 22 km te lopen. Dat hebben we gedaan, twee uur lang naast elkaar in de duinen, onder dreigende wolken, af en toe een bui, de regenboog en zonnestralen. Met de blikken vooruit voerden we twee uur lang een gesprek. Dat is goed volgens coach Victor (“Blijven praten!”) maar dat is vooral goed voor de grotere gedachte.

De marathon moet nog komen, maar dit was een absoluut hoogtepunt. Ik voelde een grote verbondenheid. Vader en zoon liepen als broeders naast elkaar.  We’re in this together.

(Wat hieraan vooraf ging)

1 oktober 2017

Wat als je zoon je vraagt mee te rennen met een marathon, terwijl zoiets niet op je bucket-list staat. Je hebt helemaal geen bucketlist. Je bent blij met wat je hebt en geniet van de gewone dingen. Want die leeftijd heb je inmiddels.

Wat als je niks hebt met hardlopen en je enige herinnering de Dam tot Dam is uit een tijd dat je trainee was bij een Zaansch bedrijf die de loop sponsorde. Wat als een rondje Vondelpark lang geleden veranderde in een rondje met de kinderwagen.

En wat als het peutertje van destijds de zoon is geworden met dat gekke idee van 42 km en nog wat. Over vijf weken. In New York. En je hebt al betaald, voor jezelf en ook voor hem, twee tickets, de vlucht, overnachtingen, transfer van het een naar het ander (maar niet van de start naar de finish) een goodie bag en nog zo wat voor totaal vijfduizend dollar.

Wat als je er van overtuigd bent dat boven de vijftig hardlopen gewoon geen goed idee is. Dat een marathon meer kapot maakt dan je lief is.

Wat als je bang bent? Bang dat je lijf het niet trekt. Bang voor de pijn in elke uithoek van je lichaam. Bang voor de vernedering, bang dat je mentaal onderuit gaat. Bang dat je ergens halverwege of op driekwart gewoon niet meer kan, ook al moedigt een kilometerslange menigte je aan en speelt op elke hoek een jazzbandje speciaal voor jou.

Wat doe je dan?

4 oktober

Ik laat mezelf graag moed in praten. Het liefst door lopers die ‘m gedaan hebben. Inmiddels herken ik ze. Mager natuurlijk, kippenhalsje, goed zichtbare adamsappel, enigszins uitpuilende ogen en ergens een dikke ader op een verder kaal hoofd. Per gelopen kilometer worden ze lelijker. Wat een vooruitzicht.

Vandaag stond er een vóór mij in de rij voor de kassa van de supermarkt. Ik sprak hem aan. Hij waarschuwde me voor het lange wachten in de startvakken.

“Bereid je voor, het kan uren duren en koud en nat zijn”, zegt hij over zijn schouder. Zijn ader beweegt mee met zijn woorden zoals de balkjes wanneer je een geluidsopname maakt in WhatsApp.

“Zorg dat je warm blijft!” Hij steekt een magere wijsvinger omhoog. “En dat je goed ontbeten hebt. Veel drinken!”

“En dat je naar de wc bent geweest!” Hij draait zich nu volledig naar mij om. “Alles er uit! Niks meedragen. Scheelt zo maar 400 gram!” Hij priemt zijn wijsvinger in mijn borstkas. Zijn uitpuilende ogen raken bijna mijn neus. Ik ruik het zweet van een stevig trainingsrondje.

“Kakken! Allesbeslissend. Zo nodig forceren. Het moet er uit, snap je? Als het niet eerder lukt dan maar in het startvak. Het is herfst, genoeg bladeren om je reet mee af te vegen.” Hij zegt het niet, hij dicteert.

De ader is nu op plekken zo dik als een cherrytomaat. De adamsappel springt driftig op en neer. Hij vergeet aan te schuiven in de rij, er is inmiddels een gat ontstaan vóór hem. Achter ons irritatie en mensen die voorbij ons willen. Wisselend boze en medelijdende blikken. Ik moet opeens heel nodig naar de wc.
7 oktober

Ik heb gedroomd over de marathon. De finish komt er niet in voor.

We staan te wachten in het startvak, al twee dagen. Het is koud en nat. Om mij heen magere mannetjes met lichtgevende uitpuilende ogen. De meeste zijn door hun gelletjes en drankjes heen en kruipen langs elkaar op zoek naar iets te eten of te drinken. Een zure lucht maakt ademen moeilijk. Overal liggen uitwerpselen van lopers. Een aantal heeft zijn ogen definitief uitgepuild: ze rollen als knikkers over de grond. Ik maak me zorgen: hoe moet dat straks bij de start? Hoe kom ik hier weg zonder uit te glijden over honderden rollende ogen op het asfalt?

We kunnen geen kant op: het startvak is een kooi met rondom metershoge hekken. Boven ons hangt een net vol met druppende blikjes, cups, restjes hamburger. We worden regelmatig bekogeld door New Yorkers die ons niet moeten – ze hebben genoeg van massa events als deze met pissende hardlooptoeristen. “Go, run home!” roepen ze.

Plotseling voel ik een warme straal tegen mijn dijbeen. Het is de loper uit de supermarkt. Hij staat tegen me aan te pissen maar heeft dat zelf niet in de gaten. Hij is beide ogen kwijt, ik kijk recht in twee donkere hollen in zijn schedel. Hij klampt zich aan mij vast, ik kan hem niet verstaan, zijn tong is opgedroogd. Zijn kromme wijsvinger haakt in mijn startnummer. Met een ruk scheurt hij mijn buik open, bijt mijn darmen stuk en zuigt er de laatste restjes pastamaaltijd uit.

 

8 oktober

Hardlopers beweren dat ze zich na een tijdje rennen happy voelen. Ze maken in hun hersenen een stofje aan, endorfine, huisgemaakte drugs die ze doet zweven.

Runner’s high. Ik heb het helaas nooit meegemaakt. Ik loop inmiddels vier keer per week en steeds verder, ik zou nu toch ook wel eens een hapje van die spacecake willen. Maar tot nu toe vreet ik ontbijtkoek en loop ik de laatste kilometers op mijn tandvlees.

Zo niet vandaag. Ik heb mijn langste afstand ooit gelopen – 32 kilometer – en ik kwam met een glimlach over de streep. Het had niks met runner’s high te maken.

Sinds mijn zoon met dit marathonplan kwam, ploeter ik voort op de dijk, door het bos en langs de provinciale weg. In mijn eentje.

Vandaag liep ik mee in een hardloopclubje. Voor het eerst liep ik met anderen en voor het eerst met een plan. Het plan kwam van Victor: “Keep your horses in the barn”, drukte hij ons op het hart: begin rustig. Dankzij hem had ik bij kilometerpaal 16 het gevoel nog niet eens begonnen te zijn. Dankjewel Victor!

En dankjewel clubje! Het voelde alsof jullie me naar de finish gedragen hebben. Daar ging ik, een geletruidrager omringd door knechten. Wanneer ik om mij heen keek, zag ik links, rechts, voor en achter mij lopers die mee draafden in hetzelfde cadans. Wanneer ik een vraag stelde, kreeg ik een antwoord. Wanneer ik een grapje maakte, kreeg ik een lach. Wanneer ik een boer liet, instemmend zwijgen. Bij een dilemma, een bevestiging. Bij een zwak momentje, begrip. Bij pijn, medelijden. Bij een glimlach, een glimlach.

 

11 oktober

Over dat hardloopclubje, ik moet er wat bij vertellen, het is niet onbelangrijk: Victor was de enige man. De rest was vrouw.

Ik wilde het in het midden laten. Er niet over beginnen, ook niet in een magazine als dit, dat, nu ja, toch de ambitie heeft het gat dat Playboy heeft achtergelaten na zoveel jaren online in te vullen. Maar ik kan er niet omheen. Het is een even pijnlijke als feestelijke constatering: een cordon van vrouwen heeft mij er doorheen getrokken. Niet met knechten, maar met een harem vloog ik op een tapijt naar de eindstreep.

Pijnlijk, omdat ik dan dus ook een ietwat sneue man ben geworden. Eentje die te lang zijn blik laat rusten op de billen vóór hem op de roltrap naar het perron. Eentje die gelooft dat hij nog een potje kan breken bij de dame van de receptie.

Feestelijk, omdat ik nog steeds mee mag doen! Omdat het nog werkt, omdat ik ‘aan’ ga en zij ook! Ze willen met me dansen en ik ben het niet verleerd. Hoera!

By the way, ‘zij’ waren dertigers, jonge moedertjes, dansende paardenstaarten met lange benen en prachtbillen. Hoera!

Nuttig is de constatering ook. De energie die gisteren in me naar boven kwam, die kan ik straks heel goed gebruiken. Ik moet in New York zo snel mogelijk een paar billen vinden die mij doen vergeten dat ik meer dan 40 kilometer en meer dan vier uur het ene been voor het andere ga zetten. Sneu en heugelijk tegelijk.

 

13 oktober

“Dit zijn heel goede schoenen; hier kun je de marathon mee lopen”, zegt hij.

“Dat is precies wat ik ga doen”, antwoord ik.

Hij kijkt me met grote verbaasde ogen aan. Dat had hij niet verwacht. Ik was ingeschat op hooguit een 5 kilometer family run.

We zijn in zijn winkel, of liever: in zijn hardloop speciaalzaak. Of nog liever: in zijn theater.

Tegen de wand een enkele schoen, geen prijskaartjes, geen aanbiedingen. Nike en Asics zijn hier instapmodellen, van de overige merken heb ik nog nooit gehoord. Op de vloer witte lijnen die atletiekbanen voorstellen, compleet met nummers. Een pilaar midden in de winkel is zijn prijzenkast. Medailles van Tokio, Boston, Melbourne, London.., foto’s van hem er bij. Deze man is vooral hardloper en doet de winkel er bij.

Maar nu hij weet dat ik de marathon ga lopen, wordt de middenstander in hem wakker. Hier valt geld te verdienen. Hij weet dat ik hier ben om de marathon te kopen.

Ik moet joggend een rondje afleggen in zijn winkel terwijl hij mij met een iPad opneemt. Daarna volgt de analyse. Ik word fijntjes gewezen op mijn afwijkingen en tekortkomingen tijdens het lopen. Maar geen nood: ik kan ze afkopen met een paar schoenen van 190 euro.

Heb ik er aan gedacht dat het behoorlijk koud kan zijn in New York en ook heel warm? Dat ik dus in laagjes moet denken. Dat de zon hinderlijk laag staat op het stuk van Fourth Avenue. En dat er een koude wind kan staan op de Verrazano brug? Dat na 30 kilometer je lichaam niks meer opneemt behalve deze gelletjes?

Ik reken 360 euro af. In mijn tas behalve de schoenen: twee naadloze hardloopbroekjes, een wat dikkere en een dunnere, antislip sokken, een zonnebril, een ultralight windstopper, een bomgordel met vier smaken gel, een sjaaltje dat ook als hoofddoek kan dienen.

Hij houdt de deur voor me open. “Succes! Aan het materiaal zal het niet liggen!”

 

14 oktober

Veel van de lopers die mij tegemoet komen, trekken een gezicht of ze op het punt van klaarkomen staan. Niet een gelukzalige uitdrukking, maar eerder een vertrokken gelaat: droevig, wanhopig of vol zelfbeklag.

Als ik hen passeer dan groet ik ze. Altijd. Dat heb ik van Victor geleerd: “Groet, lach, je geeft jezelf én de ander energie. Een cadeau voor ons allemaal!”

Met mijn lach en groet haal ik de meeste wel uit de plooi. Maar er zijn er, die zo in de knoop zitten met de ogen dichtgeknepen, de wenkbrauwen gefronst en de bovenlip opgetrokken; of zo vol zelfmedelijden met half open mond, de ogen opgeslagen als Christus aan het kruis, dat ik ze er niet  uitkrijg. De paar ogenblikken in het voorbijgaan die mij gegeven zijn, zijn te kort om het verschil te maken.

Ik ben er nog niet achter wanneer ik wel en wanneer ik niet respons krijg. Er moet ergens een pikorde zijn, maar ik ken de code niet. Ik vermoed dat outfit een rol speelt. Andere voetbalbroeken en katoenen shirts groeten mij eerder dan high tech kniekousen en fluor singlets. En timing is van belang: zaterdagochtend in de duinen is veel vrolijker dan maandagavond langs de provinciale weg in het schijnsel van de lantaarns. En wanneer ik aan het einde van mijn latijn voort sjok, word ik alleen nog door andere melaatsen gegroet. Sterke lopers kijken weg, strak voor zich uit of op hun pols-pc, uit angst voor besmetting.

Ik blijf stug groeten. Een plaat voor mijn hoofd is een goede bescherming tegen regen en wind.

 

17 oktober

Zondag heb ik meegedaan met de halve van Amsterdam. Ik wilde eens weten hoe het er aan toegaat bij een officiële wedstrijd. Er is mij veel duidelijk geworden. Het belangrijkste: ik ben een loper geworden. Wie had dat gedacht?

Ik weet nu hoe ik met vier veiligheidsspeldjes een startnummer op m’n shirt prik (je kan het shirt beter uitdoen en op de grond vóór je leggen). Ik heb gezien dat hardlopen gender-neutraal is (mannen en vrouwen pissen zij-aan-zij achter een haag.) Ik heb het geweten dat onbekenden mij aanmoedigden en me bij mijn naam noemden (tranen in mijn ogen).

Na afloop zijn we blijven hangen op het plein tegenover het Olympisch Stadion waar de zon maar niet onder wilde gaan. Een feestelijk sfeertje, iets tussen koninginnedag en een thé dansant in. Overal lopers, allen in een goed humeur na een prestatie van formaat, en allen van mening dat ze wel een glas bier verdiend hebben. Er wordt net niet gedanst, maar wel bewogen op de beats, met hier daar een vuist die met de muziek omhoog gaat. Maandag moet nog even wachten van ons.

Op mijn sokken, met in de ene hand een biertje en in de andere een broodje beenham, kom ik tot het besef dat ik in een paar maanden tijd een loper ben geworden. De wedstrijd was een ontgroening, ik ben van outsider insider geworden. Ik voel me thuis. De marathon verbroedert. Ik spreek uitgelaten Spanjaarden. Twee Amerikaanse vrouwen krijgen geen genoeg van mijn g. Een Colombiaan vertelt over zijn stad. Twee gasten uit London, lijkbleek, lopen de vijver in.

Zolang ik mijn haar niet verlies en kronkeladers mij bespaard blijven, zolang mijn ogen er niet uitvallen en ik een beetje spek houd, ren ik nog wel even door.

 

20 oktober

Mijn strategie moet op de schop. Met dank aan de #metoo discussie. Ik heb me rijk gerekend met een paar billen die mij door de moeilijke kilometers zouden gaan trekken. Mijn trainingsschema was er op gebaseerd, mijn dieet, de watermomenten. Het was een integraal onderdeel van het plan om de marathon uit te lopen. Maar nee dus, het mag niet.

#ihave. Nog niet natuurlijk, ik moet ‘m nog lopen, maar met goed fatsoen kan ik dus niet meer aanhaken bij een fraai achterwerk. Geloof me, ik heb geen foute bedoelingen. Ik ga niemand ‘visueel verkrachten’ of ‘uitkleden met mijn ogen’. Volgens mij blijf ik aan de goede kant van de streep.

Maar ja, de discussie is viraal en in volle gang, de uitkomst ongewis. Vrouwen lopen leeg op de hashtag, voor een tegengeluid is het te vroeg. En ondertussen gaat mijn marathon wel over twee weken van start. Wat doe ik?

Het risico is groot. Amerikanen zijn vrij serieus in die dingen. Ik draag een chip bij me onder het startnummer.  De NYC Police Department for Sexual Harassement zal mij na afloop precies kunnen vertellen dat ik over een afstand van zoveel mijl op xth avenue, gedurende zoveel minuten, op zes feet afstand achter de chip van startnummer zoveel heb gelopen.

Met foto’s zullen ze aantonen dat het hier om mooie billen gaat. In de rechtszaal zal de jury dat unaniem bevestigen. Zonder veel moeite zullen ze uit mijn online footprint, dit feuilleton voorop, kunnen bewijzen dat ik een billenman ben. Een en een is twee. Vonnis: schuldig. Case closed.

Ik begon er juist een beetje in te geloven. Ik durfde zelfs over een goede tijd te dromen. En dan dit.

Deel dit artikel via:
MANNENPRAAT