Joep Stassen

Joep Stassen

Een marathon maakt meer kapot dan je lief is (19)

Joep Stassen, Marathon Man van Falder rende vorige maand de marathon van New York. Deel 19 van een rennersfeuilleton: hoe hij werd afgebekt tijdens een reünie met Mr. Bean, nota bene op het Nederlandse strand.

(Wil je weteen wat hieraan vooraf ging? Scroll dan eerst naar beneden)

14 december

Ik kwam hem zondag weer tegen, de loper uit de supermarkt en uit mijn droom. Het was op het strand. Een strakke harde wind blies schuim en golven het strand op. Ik was aan het wandelen. Opeens dook hij voor me op.

Geen reactie
“Hé!” roep ik, als blijk van herkenning maar ook als waarschuwing omdat hij bijna tegen mij opbotst. Geen reactie. Ik draai me om en kijk hem na vanonder mijn capuchon. Hij schiet als een Mr Bean tussen de wandelaars door. Het strand is hier smal vanwege de storm en het tij. Het dwingt hem vlak langs de waterlijn te lopen. Met opgetrokken knieën probeert hij niet in het water te stappen. Zijn dunne benen steken in een zwarte legging en zijn geel fluor jack staat bol van de wind. Spongebob, denk ik, een combinatie van Spongebob en Mr Bean.

Voor mijn neus
Even later staat hij ineens weer voor mijn neus te huppelen. Hij is kennelijk omgedraaid. Zijn ogen zitten nog gewoon in zijn kassen en schieten onrustig van links naar rechts. Zoals een junk die constant op de loer is voor dope en gevaar.

Geen interesse
“Hoe was het?” vraagt hij zonder mij aan te kijken waardoor het lijkt of het antwoord hem niet interesseert. Dat is ook zo. “De omstandigheden waren goed,” gaat hij verder met zijn docententoon. “15 graden en een beetje regen… Hoe lekker is dat?!”

Onbegrijpelijk
Het is weer geen vraag.  En het klopt sowieso niet, Hoe lekker is dat? uit zijn mond. “Onbegrijpelijk dat ze die laatste bocht voor het park er nog steeds niet hebben uitgehaald.” Vanaf een bepaald niveau loop je kennelijk niet meer braaf de route van 42 kilometer maar stel je die ter discussie.

Volledig onder controle
Hij heeft zijn adem volledig onder controle terwijl hij misschien al drie uur aan het hardlopen is. Ook de ader op zijn schedel ligt er rustig bij. Hij hupt van het ene been op het andere, zijn regenjack klappert in de wind. Straks waait ie de zee in, denk ik en ik onderdruk de neiging om op zijn voeten te gaan staan om hem hier te houden.

“Het was een belevenis,” zeg ik.

Uitpuilende ogen
Even kijkt hij me vragend aan met zijn uitpuilende ogen. Ik heb iets verkeerds gezegd. Een marathon noem je geen belevenis. Zeg nooit pingpong tegen een tafeltennisser. Dan drukt hij een knop van zijn horloge in, springt opzij en zonder te groeten is hij er weer vandoor. Ook zonder te vragen naar mijn tijd trouwens. Volgens Victor herken je daarin de ware loper.

(wat eraan vooraf ging)

1 oktober 2017

Wat als je zoon je vraagt mee te rennen met een marathon, terwijl zoiets niet op je bucket-list staat. Je hebt helemaal geen bucketlist. Je bent blij met wat je hebt en geniet van de gewone dingen. Want die leeftijd heb je inmiddels.

Wat als je niks hebt met hardlopen en je enige herinnering de Dam tot Dam is uit een tijd dat je trainee was bij een Zaansch bedrijf die de loop sponsorde. Wat als een rondje Vondelpark lang geleden veranderde in een rondje met de kinderwagen.

En wat als het peutertje van destijds de zoon is geworden met dat gekke idee van 42 km en nog wat. Over vijf weken. In New York. En je hebt al betaald, voor jezelf en ook voor hem, twee tickets, de vlucht, overnachtingen, transfer van het een naar het ander (maar niet van de start naar de finish) een goodie bag en nog zo wat voor totaal vijfduizend dollar.

Wat als je er van overtuigd bent dat boven de vijftig hardlopen gewoon geen goed idee is. Dat een marathon meer kapot maakt dan je lief is.

Wat als je bang bent? Bang dat je lijf het niet trekt. Bang voor de pijn in elke uithoek van je lichaam. Bang voor de vernedering, bang dat je mentaal onderuit gaat. Bang dat je ergens halverwege of op driekwart gewoon niet meer kan, ook al moedigt een kilometerslange menigte je aan en speelt op elke hoek een jazzbandje speciaal voor jou.

Wat doe je dan?

4 oktober

Ik laat mezelf graag moed in praten. Het liefst door lopers die ‘m gedaan hebben. Inmiddels herken ik ze. Mager natuurlijk, kippenhalsje, goed zichtbare adamsappel, enigszins uitpuilende ogen en ergens een dikke ader op een verder kaal hoofd. Per gelopen kilometer worden ze lelijker. Wat een vooruitzicht.

Vandaag stond er een vóór mij in de rij voor de kassa van de supermarkt. Ik sprak hem aan. Hij waarschuwde me voor het lange wachten in de startvakken.

“Bereid je voor, het kan uren duren en koud en nat zijn”, zegt hij over zijn schouder. Zijn ader beweegt mee met zijn woorden zoals de balkjes wanneer je een geluidsopname maakt in WhatsApp.

“Zorg dat je warm blijft!” Hij steekt een magere wijsvinger omhoog. “En dat je goed ontbeten hebt. Veel drinken!”

“En dat je naar de wc bent geweest!” Hij draait zich nu volledig naar mij om. “Alles er uit! Niks meedragen. Scheelt zo maar 400 gram!” Hij priemt zijn wijsvinger in mijn borstkas. Zijn uitpuilende ogen raken bijna mijn neus. Ik ruik het zweet van een stevig trainingsrondje.

“Kakken! Allesbeslissend. Zo nodig forceren. Het moet er uit, snap je? Als het niet eerder lukt dan maar in het startvak. Het is herfst, genoeg bladeren om je reet mee af te vegen.” Hij zegt het niet, hij dicteert.

De ader is nu op plekken zo dik als een cherrytomaat. De adamsappel springt driftig op en neer. Hij vergeet aan te schuiven in de rij, er is inmiddels een gat ontstaan vóór hem. Achter ons irritatie en mensen die voorbij ons willen. Wisselend boze en medelijdende blikken.  Ik moet opeens heel nodig naar de wc.
7 oktober

Ik heb gedroomd over de marathon. De finish komt er niet in voor.

We staan te wachten in het startvak, al twee dagen. Het is koud en nat. Om mij heen magere mannetjes met lichtgevende uitpuilende ogen. De meeste zijn door hun gelletjes en drankjes heen en kruipen langs elkaar op zoek naar iets te eten of te drinken. Een zure lucht maakt ademen moeilijk. Overal liggen uitwerpselen van lopers. Een aantal heeft zijn ogen definitief uitgepuild: ze rollen als knikkers over de grond. Ik maak me zorgen: hoe moet dat straks bij de start? Hoe kom ik hier weg zonder uit te glijden over honderden rollende ogen op het asfalt?

We kunnen geen kant op: het startvak is een kooi met rondom metershoge hekken. Boven ons hangt een net vol met druppende blikjes, cups, restjes hamburger. We worden regelmatig bekogeld door New Yorkers die ons niet moeten – ze hebben genoeg van massa events als deze met pissende hardlooptoeristen. “Go, run home!” roepen ze.

Plotseling voel ik een warme straal tegen mijn dijbeen. Het is de loper uit de supermarkt. Hij staat tegen me aan te pissen maar heeft dat zelf niet in de gaten. Hij is beide ogen kwijt, ik kijk recht in twee donkere hollen in zijn schedel. Hij klampt zich aan mij vast, ik kan hem niet verstaan, zijn tong is opgedroogd. Zijn kromme wijsvinger haakt in mijn startnummer. Met een ruk scheurt hij mijn buik open, bijt mijn darmen stuk en zuigt er de laatste restjes pastamaaltijd uit.

 

8 oktober

Hardlopers beweren dat ze zich na een tijdje rennen happy voelen. Ze maken in hun hersenen een stofje aan, endorfine, huisgemaakte drugs die ze doet zweven.

Runner’s high. Ik heb het helaas nooit meegemaakt. Ik loop inmiddels vier keer per week en steeds verder, ik zou nu toch ook wel eens een hapje van die spacecake willen. Maar tot nu toe vreet ik ontbijtkoek en loop ik de laatste kilometers op mijn tandvlees.

Zo niet vandaag. Ik heb mijn langste afstand ooit gelopen – 32 kilometer –  en ik kwam met een glimlach over de streep. Het had niks met runner’s high te maken.

Sinds mijn zoon met dit marathonplan kwam, ploeter ik voort op de dijk, door het bos en langs de provinciale weg. In mijn eentje.

Vandaag liep ik mee in een hardloopclubje. Voor het eerst liep ik met anderen en voor het eerst met een plan. Het plan kwam van Victor: “Keep your horses in the barn”,  drukte hij ons op het hart: begin rustig. Dankzij hem had ik bij kilometerpaal 16 het gevoel nog niet eens begonnen te zijn. Dankjewel Victor!

En dankjewel clubje! Het voelde alsof jullie me naar de finish gedragen hebben. Daar ging ik, een geletruidrager omringd door knechten. Wanneer ik om mij heen keek, zag ik links, rechts, voor en achter mij lopers die mee draafden in hetzelfde cadans. Wanneer ik een vraag stelde, kreeg ik een antwoord. Wanneer ik een grapje maakte, kreeg ik een lach. Wanneer ik een boer liet, instemmend zwijgen. Bij een dilemma, een bevestiging. Bij een zwak momentje, begrip. Bij pijn, medelijden. Bij een glimlach, een glimlach.

 

11 oktober

Over dat hardloopclubje, ik moet er wat bij vertellen, het is niet onbelangrijk:  Victor was de enige man. De rest was vrouw.

Ik wilde het in het midden laten. Er niet over beginnen, ook niet in een magazine als dit, dat, nu ja, toch de ambitie heeft het gat dat Playboy heeft achtergelaten na zoveel jaren online in te vullen. Maar ik kan er niet omheen. Het is een even pijnlijke als feestelijke constatering: een cordon van vrouwen heeft mij er doorheen getrokken. Niet met knechten, maar met een harem vloog ik op een tapijt naar de eindstreep.

Pijnlijk, omdat ik dan dus ook een ietwat sneue man ben geworden. Eentje die te lang zijn blik laat rusten op de billen vóór hem op de roltrap naar het perron. Eentje die gelooft dat hij nog een potje kan breken bij de dame van de receptie. 

Feestelijk, omdat ik nog steeds mee mag doen! Omdat het nog werkt, omdat ik ‘aan’ ga en zij ook! Ze willen met me dansen en ik ben het niet verleerd. Hoera!

By the way,  ‘zij’ waren dertigers, jonge moedertjes, dansende paardenstaarten met lange benen en prachtbillen. Hoera!

Nuttig is de constatering ook. De energie die gisteren in me naar boven kwam, die kan ik straks heel goed gebruiken. Ik moet in New York zo snel mogelijk een paar billen vinden die mij doen vergeten dat ik meer dan 40 kilometer en meer dan vier uur het ene been voor het andere ga zetten. Sneu en heugelijk tegelijk.

 

13 oktober

“Dit zijn heel goede schoenen; hier kun je de marathon mee lopen”, zegt hij.

“Dat is precies wat ik ga doen”, antwoord ik.

Hij kijkt me met grote verbaasde ogen aan. Dat had hij niet verwacht. Ik was ingeschat op hooguit een 5 kilometer family run.

We zijn in zijn winkel, of liever: in zijn hardloop speciaalzaak. Of nog liever: in zijn theater.

Tegen de wand een enkele schoen, geen prijskaartjes, geen aanbiedingen. Nike en Asics zijn hier instapmodellen, van de overige merken heb ik nog nooit gehoord. Op de vloer witte lijnen die atletiekbanen voorstellen, compleet met nummers. Een pilaar midden in de winkel is zijn prijzenkast. Medailles van Tokio, Boston, Melbourne, London.., foto’s van hem er bij. Deze man is vooral hardloper en doet de winkel er bij.

Maar nu hij weet dat ik de marathon ga lopen, wordt de middenstander in hem wakker. Hier valt geld te verdienen. Hij weet dat ik hier ben om de marathon te kopen.

Ik moet joggend een rondje afleggen in zijn winkel terwijl hij mij met een iPad opneemt. Daarna volgt de analyse. Ik word fijntjes gewezen op mijn afwijkingen en tekortkomingen tijdens het lopen. Maar geen nood: ik kan ze afkopen met een paar schoenen van 190 euro.

Heb ik er aan gedacht dat het behoorlijk koud kan zijn in New York en ook heel warm? Dat ik dus in laagjes moet denken. Dat de zon hinderlijk laag staat op het stuk van Fourth Avenue. En dat er een koude wind kan staan op de Verrazano brug? Dat na 30 kilometer je lichaam niks meer opneemt behalve deze gelletjes?

Ik reken 360 euro af. In mijn tas behalve de schoenen: twee naadloze hardloopbroekjes, een wat dikkere en een dunnere, antislip sokken, een zonnebril, een ultralight windstopper, een bomgordel met vier smaken gel, een sjaaltje dat ook als hoofddoek kan dienen.

Hij houdt de deur voor me open. “Succes! Aan het materiaal zal het niet liggen!” 

 

14 oktober

Veel van de lopers die mij tegemoet komen, trekken een gezicht of ze op het punt van klaarkomen staan. Niet een gelukzalige uitdrukking, maar eerder een vertrokken gelaat: droevig, wanhopig of vol zelfbeklag.

Als ik hen passeer dan groet ik ze. Altijd. Dat heb ik van Victor geleerd:  “Groet, lach, je geeft jezelf én de ander energie. Een cadeau voor ons allemaal!”

Met mijn lach en groet haal ik de meeste wel uit de plooi. Maar er zijn er, die zo in de knoop zitten met de ogen dichtgeknepen, de wenkbrauwen gefronst en de bovenlip opgetrokken;  of zo vol zelfmedelijden met half open mond, de ogen opgeslagen als Christus aan het kruis, dat ik ze er niet  uitkrijg. De paar ogenblikken in het voorbijgaan die mij gegeven zijn, zijn te kort om het verschil te maken.

Ik ben er nog niet achter wanneer ik wel en wanneer ik niet respons krijg. Er moet ergens een pikorde zijn, maar ik ken de code niet. Ik vermoed dat outfit een rol speelt. Andere voetbalbroeken en katoenen shirts groeten mij eerder dan high tech kniekousen en fluor singlets. En timing is van belang: zaterdagochtend in de duinen is veel vrolijker dan maandagavond langs de provinciale weg in het schijnsel van de lantaarns. En wanneer ik aan het einde van mijn latijn voort sjok, word ik alleen nog door andere melaatsen gegroet. Sterke lopers kijken weg, strak voor zich uit of op hun pols-pc, uit angst voor besmetting.

Ik blijf stug groeten. Een plaat voor mijn hoofd is een goede bescherming tegen regen en wind.

 

17 oktober

Zondag heb ik meegedaan met de halve van Amsterdam. Ik wilde eens weten hoe het er aan toegaat bij een officiële wedstrijd. Er is mij veel duidelijk geworden. Het belangrijkste: ik ben een loper geworden. Wie had dat gedacht?

Ik weet nu hoe ik met vier veiligheidsspeldjes een startnummer op m’n shirt prik (je kan het shirt beter uitdoen en op de grond vóór je leggen). Ik heb gezien dat hardlopen gender-neutraal is (mannen en vrouwen pissen zij-aan-zij achter een haag.) Ik heb het geweten dat onbekenden mij aanmoedigden en me bij mijn naam noemden (tranen in mijn ogen).  

Na afloop zijn we blijven hangen op het plein tegenover het Olympisch Stadion waar de zon maar niet onder wilde gaan. Een feestelijk sfeertje, iets tussen koninginnedag en een thé dansant in. Overal lopers, allen in een goed humeur na een prestatie van formaat, en allen van mening dat ze wel een glas bier verdiend hebben. Er wordt net niet gedanst, maar wel bewogen op de beats, met hier daar een vuist die met de muziek omhoog gaat. Maandag moet nog even wachten van ons.

Op mijn sokken, met in de ene hand een biertje en in de andere een broodje beenham, kom ik tot het besef dat ik in een paar maanden tijd een loper ben geworden. De wedstrijd was een ontgroening, ik ben van outsider insider geworden. Ik voel me thuis. De marathon verbroedert. Ik spreek uitgelaten Spanjaarden. Twee Amerikaanse vrouwen krijgen geen genoeg van mijn g. Een Colombiaan vertelt over zijn stad. Twee gasten uit London, lijkbleek, lopen de vijver in.

Zolang ik mijn haar niet verlies en kronkeladers mij bespaard blijven, zolang mijn ogen er niet uitvallen en ik een beetje spek houd, ren ik nog wel even door.

 

20 oktober

Mijn strategie moet op de schop. Met dank aan de #metoo discussie. Ik heb me rijk gerekend met een paar billen die mij door de moeilijke kilometers zouden gaan trekken. Mijn trainingsschema was er op gebaseerd, mijn dieet, de watermomenten. Het was een integraal onderdeel van het plan om de marathon uit te lopen. Maar nee dus, het mag niet.

#ihave. Nog niet natuurlijk, ik moet ‘m nog lopen, maar met goed fatsoen kan ik dus niet meer aanhaken bij een fraai achterwerk. Geloof me, ik heb geen foute bedoelingen. Ik ga niemand ‘visueel verkrachten’ of ‘uitkleden met mijn ogen’.  Volgens mij blijf ik aan de goede kant van de streep.

Maar ja, de discussie is viraal en in volle gang, de uitkomst ongewis. Vrouwen lopen leeg op de hashtag, voor een tegengeluid is het te vroeg. En ondertussen gaat mijn marathon wel over twee weken van start. Wat doe ik?

Het risico is groot.  Amerikanen zijn vrij serieus in die dingen. Ik draag een chip bij me onder het startnummer.  De NYC Police Department for Sexual Harassement zal mij na afloop precies kunnen vertellen dat ik over een afstand van zoveel mijl op xth avenue, gedurende zoveel minuten, op zes feet afstand achter de chip van startnummer zoveel heb gelopen.

Met foto’s zullen ze aantonen dat het hier om mooie billen gaat. In de rechtszaal zal de jury dat unaniem bevestigen. Zonder veel moeite zullen ze uit mijn online footprint, dit feuilleton voorop, kunnen bewijzen dat ik een billenman ben. Een en een is twee. Vonnis: schuldig. Case closed.

Ik begon er juist een beetje in te geloven. Ik durfde zelfs over een goede tijd te dromen. En dan dit.

 

23 oktober

Deze marathon is een vader-zoon dingetje. Het was overigens zijn idee, niet het mijne, wat bijzonder is. Hockey, zwemles, piano, wandelvakanties, het grasmaaien, je best doen op school: het waren allemaal mijn ideeën. Deze kwam van hem; mijn beurt om ja te zeggen, of ik er nou zin in had of niet.

Wat precies zijn gedachte erachter is, weet ik eigenlijk niet. Mijn wens is in ieder geval om een band te smeden juist nu hij volwassen wordt en zijn eigen weg gaat. Door samen dit avontuur aan te gaan. We’re in this together.

Eerlijk gezegd is die grotere gedachte, de why,  wat op de achtergrond geraakt. Ik ben opgegaan in mijn schema’s, trainingsuren en in dieet- en loopadviezen.  Loopschoenen liggen permanent achterin de auto voor het geval een afspraak uitvalt. Ik heb veel van Nederland gezien maar wel in mijn eentje. Logisch, we wonen niet onder één dak, hij leeft het ritme van een student en mijn lijf is dertig jaar verder. Logisch, maar wel jammer.

Dat moet hij ook gedacht hebben, want zaterdag stond hij op de stoep met het voorstel samen 22 km te lopen. Dat hebben we gedaan, twee uur lang naast elkaar in de duinen, onder dreigende wolken, af en toe een bui, de regenboog en zonnestralen. Met de blikken vooruit voerden we twee uur lang een gesprek. Dat is goed volgens coach Victor (“Blijven praten!”) maar dat is vooral goed voor de grotere gedachte.

De marathon moet nog komen, maar dit was een absoluut hoogtepunt. Ik voelde een grote verbondenheid. Vader en zoon liepen als broeders naast elkaar.  We’re in this together.

26 oktober

Er ligt al een tijdje een runnersmagazine op de plee. Hardlopers noemen zichzelf het liefst runners. Met het Engels krijgt het meer gewicht en iets aantrekkelijks. Dat kan het ook wel gebruiken ter compensatie van de zinloosheid:  zet het ene been voor het andere, laat je niet afleiden en hou vol tot de finish; trek een jasje aan en ga weer naar huis.
Het heeft gewerkt. Heette deze sport nog trimmen, dan zou ze vast nooit zo groot geworden zijn.

Ik ben opgegroeid met balsporten. Als ik ren, dan achter een bal aan. Versnellen doe ik om uit de mandekking te komen. Ook behoorlijk zinloos natuurlijk, ergens op een achterafveld uit het zicht van het clubhuis, maar voor mij minder in my face dan een rondje hardlopen.

De redactie van het runnersmagazine worstelt er zichtbaar mee. Ze probeert er wat van te maken met interviews (“De marathon heeft me rustiger gemaakt.”), tips, tests, recepten, een agenda en foto’s. Bij gebrek aan een spectaculair moment moeten de foto’s het hebben van de omgeving. We zien runners rennen – in een groepje of moederziel alleen – afwisselend in de stad en de natuur, in de volle zon en stromende regen.

De adverteerders (van schoenen, kleding en spulletjes) moeten echt met hun handen in het haar hebben gezeten:

Chase your destiny
Beat yesterday
Run your world
Feel fast

Gek genoeg krijgen de uitspraken met het Engels hier juist minder gewicht. Ook dat nog.

Wij deelnemers aan de halve marathon van Amsterdam werden steevast aangesproken met superhero’s. Overdreven en gênant, goedkope marketing vond ik het. Maar, bij nader inzien denk ik: misschien hebben we toch iets gemeen met de helden uit de Griekse mythologie. Zij gingen de uitdaging aan, streden en stierven – zinloos, net als wij.

 

30 oktober

Over een week is het achter de rug. Hoe dan ook. Op een of andere manier ben ik er dan in geslaagd om de to do lijst die nu voor mij ligt af te vinken. Ergens heb ik ingecheckt, ben ik overgestapt, geland in New York, in metro’s en taxi’s gezeten, het hotel gevonden, m’n startbewijs opgehaald, de pastaparty bezocht of genegeerd (to be discussed), selfies gemaakt, kleren klaar gelegd, startnummer opgespeld, ‘s nachts gewacht tot het ochtend werd,  in het startvak geraakt en 42 kilometer of een deel daarvan, gelopen – hard of minder hard of ronduit langzaam.

Ik kijk uit naar the day after, maandag in New York. Met mijn medaille om (Victor: “Moet je echt doen! Je weet wat niet wat je overkomt.”) lopend (Victor: “Als dat lukt, haha!”) op Manhattan, van blok naar blok, langs dampende putdeksels en schreeuwende bagel-karretjes.

Ik kijk er naar uit onderdeel te zijn van The Big Apple, mee te gaan in de vibes van de stad, mijn weg te vinden tussen New Yorkers die zich haasten naar hun werk. Te ontbijten aan het raam met het sportkatern van de New York Times voor me (Victor: “Mijd tentjes waar de wc in de kelder is. Ik zeg je: je komt geen trap meer af!”). Verse jus, scrambled eggs, pancakes, fruit salade, espresso. Buiten glijden zes rijen auto’s voorbij, binnen vindt een serveerster ons geweldig (“So you guys made it! That’s great! Where are you from? And that is your son? Lovely! Great!”)

Ja, ik kijk uit naar volgende week maandag. Maar daarna? De gedachte dat het voorbij is, werpt zijn schaduw al vooruit. Ik vrees een zwart gat. Het maakt me somber.

Ik moest maar eens een kort rondje doen, 5 km ofzo. In de buurt. Misschien helpt het.

 

1 november

De aanslag. Ik weet niet hoeveel doden. Acht? Mijn eerste gedachte is een aanslag nu, maakt de kans op een aanslag zondag kleiner. Dit is precies wat mij altijd heeft tegen gestaan aan fanatici: de doorgedraaide focus op jezelf, de eigen prestaties, de eigen plannen. Ik was een goede tennisser, maar dat stukje ontbrak. En daardoor won ik nooit wat.
En nu is het zover dat ik mijn eigen medaille stel boven het leed van de aanslag. Ik ga inmiddels over lijken. Lekker dan. Ik kan natuurlijk mooi weer spelen en de medaille opdragen aan de slachtoffers om zo mijn egocentrisme te verbloemen.

De lies. Aan de linkerkant, niet aan de binnenkant van het been, maar bovenop, aan de voorkant. Ik voel hem als ik rechtop sta. Strek ik vervolgens de armen boven het hoofd, dan wordt het erger. Ik voel hem ook als ik mijn linkerknie omhoog breng tot negentig graden. Breng ik de knie hoger, tegen mijn borst aan, dan verdwijnt het weer. Maar wanneer ik mijn been terugzet op de grond, voel ik hem heel duidelijk. Hij is aanwezig. Misschien al een paar dagen. Ik merkte het tijdens het potje voetbal afgelopen vrijdag. Gaat de lies opspelen tijdens de marathon? En wanneer dan?

En dan mijn neus.  ’s Ochtends bij het wakker worden zit een neusgat dicht. Het linkergat als ik op m’n linkerzij lig, het rechter als ik op rechts lig. Sinds maandag. Een verstopte neus is killing. Het vreet energie, sommigen beweren dat je vermogen met zo’n 20 procent afneemt. En in New York is de lucht al veel minder schoon dan hier in de duinen. Kutzooi.

“Ben je er klaar voor?” wordt mij nu heel vaak gevraagd. Ik vraag me eerder af of het wel goed met me gaat.

 

3 november

Ze is hooguit een meter vijftig en komt niet verder dan mijn middel. Het te grote uniform van British Airways maakt haar nog kleiner dan ze al is. Ze draagt een hoofddoek en blauwe plastic handschoenen. In haar linkerhand houdt ze een elektrisch stokje vast.

Met een Indiase tongval vraagt ze: “Is this yourr luggage, sirr?”

Ze staat aan het hoofd van een driekoppig security team dat mij en vier andere passagiers van vlucht BA 179 van Heathrow naar New York apart heeft genomen.  Wij zijn eruit gepikt voor een extra controle van de handbagage. Naast mij een Pakistaan, een orthodoxe jood, een islamitische vrouw en een Rus. Een willekeurige steekproef heeft ze benadrukt. Toch heb ik de indruk dat ik als blanke westerling ben toegevoegd om verdere vragen te voorkomen.

“Is this yourr laptop, sirr?”

Met haar vrije hand haalt ze de laptop uit mijn rugzak. Met het toverstokje zwaait ze boven, onder en ook tussen mijn laptop.

“Is this yourr telephone, sirr?”

Ik moet de telefoon uit het hoesje halen en met het scherm naar beneden op tafel leggen. Zonder spreuk wordt de achterkant geaaid. Daarna moet ik de telefoon omdraaien. Als een glazenwasser strijkt ze over het scherm. Het stokje licht op en begint te piepen. Ze kijkt me geruststellend aan. “No worries, sirr!”

Als ze mijn rugzak ondersteboven keert, vallen de hardloopschoenen er uit. (Tip van Victor: “Als je bagage zoekraakt, heb je in ieder geval het belangrijkste bij je.”). Met haar kermisstok gaat ze langs de zolen. De schoenen die al lichtgevend van zichzelf zijn, branden nu als discolampen.

Is ze nou een heks of een fee? Ik twijfel.  Als ze kwaad wil, zijn laptop, telefoon en ook mijn schoenen nu gehackt en wordt de marathon uitlopen een onmogelijke opgave. Maar is ze een fee dan loop ik ‘m onder de vier uur.

Ik kijk haar vragend aan.

“You will rrun fasterr, sirr!”. Ze lacht zoals alleen heksen lachen.

 

5 november

Het is gedaan. Met drie keer tranen in mijn ogen. De eerste keer bij de start. Samen met nog duizenden anderen wandelen we naar de startstreep. Het is zwaarbeveiligd niemandsland. Tanks en legertrucks blokkeren wegen, een helikopter vliegt over en overal soldaten met serieuze wapens op de buik. Vóór ons de Verrazano brug waarvoor ik nog een hoofddoekje heb gekocht maar dat nog op de hotelkamer ligt. Het miezert en het zal de hele dag een beetje regenen. Ik strik mijn veters nog een keer, mijn schoenen lijken iets te strak te zitten. Maar het kan ook liggen aan de kniekousen die we op de valreep gekocht hebben. Ik besluit een gel te lozen, drie is genoeg. De meute komt tot stilstand, wij staan zo’n 200 meter voor de startlijn.

“I want to be a part of it..”

Sinatra zingt en duizenden handen gaan de lucht in.  Tijdens het aftellen kijken we elkaar aan, mijn zoon en ik. Het startschot, we mogen.

Anderhalf uur later in Brooklyn. We lopen lekker. We zitten nog in de eerste helft. De sunny side van de race, ondanks de regen. Aan twee kanten rijen dik uitzinnige toeschouwers. Ze gaan uit hun dak. Roepen, schreeuwen ratelen, klappen; muziek, kabaal en bier. En dan hoor ik boven alles uit:

“You got this, Stas!”

Stas staat op m’n shirt geschreven. Joep is te moeilijk, heeft mijn zoon bedacht. Dat gaan ze niet kunnen uitspreken.  Dus werd het Stas, ook voor hem. Twee keer Stas over de avenue. Ik kijk achterom of ik hem zie staan, de man die met vier woorden wonderen verricht.

Tenslotte, in het laatste uur met nog een paar miles te gaan.  We hebben The Bronx aangetikt en zijn terug op Manhattan. Gejuich, geklap, trommels en trompetten. Een zware bas neemt het over en doet het asfalt trillen. Mijn ribbenkast voelt als een luidsprekerbox. Opzwepende beats. Hoog boven ons, op een enorm podium spreekt de DJ ons toe, een grote neger met glimmende biceps.

“Welcome to the village of Harlem. We will carry you home!!”

Hij is de hogepriester van de marathon.  We rennen hier met honderden tegelijk zijn koninkrijk binnen.

 

16 november

Voor het eerst sinds de marathon strik ik mijn veters. Ik sta op het punt een doelloos rondje te rennen. Buiten is het donker, nat en koud. Er zal niemand langs de route staan om me aan te moedigen. Het is nu of nooit meer.
Ik heb dan wel nooit runner’s high bereikt, ik heb de afgelopen weken wel troost gevonden in het lopen. Een loop ’s avonds na een dag waarin dingen niet liepen zoals ik wilde, maakte dat ik toch tevreden mijn bed indook. Ze zeggen ook dat je hoofdpijn eruit kan lopen. Ik ben benieuwd.

De medaille hangt aan een lampje op de piano. Ik kreeg ‘m meteen na de finish, samen met een zilveren poncho tegen de kou en een plastic tasje met gesponsord eten en drinken. Er is een foto gemaakt toen ik, samen met mijn zoon, hand in hand over de streep ging. Ik zie er minder fris uit dan ik me voelde. Ik ben de man met de hamer niet tegen gekomen. Mijn spieren zijn niet van binnenuit opgevreten, geen blessure, geen beroerte.

Ook geen hongerklop en evenmin een drol die in de weg heeft gezeten. Vlak voor de start had ik twijfels: moest ik nu wel of niet? Zekerheid zou ik alleen krijgen als ik daadwerkelijk een wc opzocht. Daarbinnen zou de waarheid wel boven komen.

In het startvak staan wel dertig dixies op een rij. Ik trek een willekeurige deur open. De pot is versierd met slingers wit toiletpapier. Er is niet meer doorgetrokken sinds de eerste wave vanochtend. Hoe raak ik het hier kwijt zonder ook maar iets aan te raken? Binnen een minuut sta ik, verlost, weer buiten. Ik kijk om me heen. Er is niemand meer, het startvak is leeg! Verderop staat mijn zoon te wachten en gebaart op te schieten. Ik haast me naar hem toe.

Als ik bij hem ben, wijst hij naar de grond. Onder de zool van mijn linkerschoen plakt wc-papier. Er loopt een lange witte sliert van mij helemaal terug tot onder de deur van de dixie.

 

26 november

In het vaste rondje dat ik ren vanuit huis zit een brug. Een vrij hoge brug over een rivier met een lange aan- en afloop. Een goede voorbereiding op New York dacht ik telkens wanneer ik de brug opliep. Met de auto’s en brommers die over de brug gaan is het een lawaaiig stukje op een verder stille route door een park en over een dijk.

In New York was het precies andersom. Overal was heel veel lawaai met 2,5 miljoen mensen langs de kant, maar op de bruggen heerste stilte. Omdat daar geen toeschouwers mogen komen, verstomt het geluid en hoor je alleen nog het gedempte geluid van duizenden stappen op asfalt. Want lopers zelf zwijgen vooral – bij gebrek aan adem of gewoon om van de rust te genieten. Zodra we de brug afkomen begint het gejoel en geschreeuw weer.

Alsof je in een heel druk zwembad met je hoofd onder water gaat en even later weer boven komt.

Er is nog een stuk waar het heel stil is en het is niet op een brug. Het is in Williamsburg, de wijk waar orthodoxe joden wonen. Er staat hier niemand langs de kant. Op de stoep haasten een paar mannen met lange zwarte jassen, hoeden en pijpenkrullen zich. Vrouwen in rok en op platte schoenen duwen kinderwagens. Kinderen in hetzelfde outfit maar dan in miniformaat met daaroverheen een donzen jas lopen gelaten mee. Ze kijken niet op of om. Dat er vandaag vijftig duizend lopers door hun straat rennen: they couldn’t care less.

Op een kruispunt lijkt een van hen zich toch druk te maken. Hij is in discussie met een agent die hem tegenhoudt wanneer hij tussen twee dranghekken door de straat wil oversteken. Hij zwaait vervaarlijk met een wit plastic tasje aan zijn hand.

Ik voel me hier behoorlijk voor lul lopen. Nog maar een kilometer terug doen hele volksstammen je geloven dat je een held bent en dat het allemaal heel belangrijk is, hier kleden ze je uit door je totaal te negeren. Ze dwingen me tot een nihilistische gedachte: waar ben ik in godsnaam mee bezig?
Als een keizer zonder kleren ren ik gauw door naar het volgende blok waar ik naar adem happend boven kom in luid gejuich en gejoel.

 

8 december

We zijn een maand verder. Het onderwerp marathon is niet langer de ijsbreker van elk gesprek. Sterker, het hele onderwerp is inmiddels van tafel. Als het nog ter sprake komt dan draait het niet meer om mij maar om hem of haar in het gezelschap die ‘m vaker gelopen heeft. (“In ’95, ’96 en 2001, 2002. Dusss..”)

Nu het stof is neergedaald maak ik de balans op. Ik ren nog steeds, dus er is sprake van gedragsverandering. Pure winst voor een man van gewoontes en overtuigingen, groot geworden in zijn eigen gelijk. Wat zijn de lessen?

Er zijn behoorlijk wat boeken en boekjes verschenen rondom hardlopen. Een daarvan is geschreven door Pieter Winsemius die met zijn zoon de marathon van Chicago heeft gelopen. Grootste winstpunt volgens de oud-minister: we hebben een verbond gesloten en steunen elkaar in moeilijke tijden.

Dat bleken mijn zoon en ik ook gedaan te hebben. Niet met zoveel woorden, maar het werd wel duidelijk op de hotelkamer de avond voor de start. We eten Indiaas uit een brown bag, het smaakt nergens naar. We krijgen slechts een paar happen door de keel. So much for het pasta stapelen.

“Je moet je eigen tempo lopen. Als ik te langzaam ga, dan moet je maar gaan. Vooral niet wachten. Te langzaam lopen is ook funest.”
“We zouden samen lopen, pap.”
“Dan zal jij moeten vertragen. Ik kan niet harder dan mijn eigen tempo. Als ik ga forceren, lig ik er na 30 km af.”
“Ik wil samen lopen.”
“Ik wil geen blok aan het been zijn. Stel dat ik geblesseerd raak.”
“We finishen samen. Daarvoor zijn we hier.”
“Oké, maar ik heb geen zin om je steeds te moeten terugfluiten.”
“We blijven bij elkaar.”
“Goed dan. Van mij hoeft het niet, maar oké.”

“En..”
“Wat?”
“Ik wil van je horen dat jij óók wilt dat we samen lopen.”
“O.”
“Nou?”
“Natuurlijk wil ik dat ook! Maar ik ben de zwakste schakel, en..”
“Ja, ja, ja.. Hoe laat zetten we de wekker?”

Deel dit artikel via:
MANNENPRAAT