Historie

Historie

David Bowie was de ultieme man, hij is nu vijf jaar dood

David Bowie

David Bowie is 5 jaar dood

Hoe ik weer David Bowie fan werd op een stedentrip naar Sevilla, drie dagen voor zijn dood. Een ode.

Op 8 januari 2016 stond er plots een nieuw David Bowie album online. Destijds was ik op vakantie in Spanje, Sevilla, een zeiknat stedentripje, waarvan het hoogtepunt was dat een kassajuffrouw met bruine tanden zei dat ik op Leonardo Dicaprio leek (toen ik vroeg welke film specifiek zei ze Indiana Jones, een film waarin Dicaprio beduidend niet acteert, en die ook zo’n 40 jaar oud is… hoe oud dacht ze dat ik was?!). Ik was Bowie destijds eigenlijk uit het oog verloren. En ik was niet de enige.

Na Reality – een album uit 2004 dat bovenal aantoonde dat Bowie niet meer meekon met de tijd van hiphop en bubblegumpop, zijn muzikale mimiek gestrand – kreeg Bowie een hartaanval op tour. Hij stopte met alles. Hij trad, en nam geen muziek meer op. Negen jaar lang focuste hij zich op zijn familie.

De tabloidpers behandelde hem in die tijd als verstoteling. In supermarkten namen ze onflatteuze foto’s van een in joggingsbroek sjokkende huisvader die ooit rockgod was. Ooit, maar duidelijk nu niet meer.

In 2013, nam Bowie in het grootste geheim een topalbum op met de weinig subtiele titel: The Next Day. Niet langer probeerde hij mee te komen met een nieuwe stijl, of nieuwe tijd. Nee, hij was Bowie, en hij deed godverdomme wat hij zelf wilde. Toch was het album niet de grote muzikale schok waarop de wereld had gerekend. En zijn getaande populariteit herstelde niet. Tót 2016, het jaar waarin hij op 10 januari zou sterven. 2016, het jaar waarin Blackstar uitkwam.

Terug naar Spanje, waar ik de Nederlandse regen had ingeruild voor de exotische, zurige Mediteraanse regen. Het was 8 januari, Bowie’s verjaardag, en Spotify notificeerde mij dat hij een nieuw album online had staan. Vervuld met walging van gefrituurde varkensworst en traag deinende Spaanse olifantenkonten in winkelstraten, smachtte ik naar afleiding. Ik gaf het een kans.

Blackstar is een meesterwerk. Een album met briljante melodieën, teksten zo mysterieus dat ze je bijna inspireren Hebreeuws te leren of om de Dode Zeerollen te bestuderen. En natuurlijk die machtige Bowie-stem; iets ouder, iets verdrietiger, maar met een vibrato dat rondjes om het metrum danst alsof het een Joodse bruiloft is.

Hoogtepunt? Blackstar, een epos van tien minuten waarin Bowie cryptisch terugblikt op zijn carrière, én, daar kwamen we later pas achter, zijn leven.

De acht nummers van Blackstar maakten mijn Sevilla-trip beter, dieper. Vrolijker? Nee, dat niet. Maar het gaf de zeiknatte Spaanse uren een betekenis, alsof de weerkaatsing van mijn spijkerbroek op het natte marmer een levensgeheim aan mij probeerde te openbaren.

Allemaal gelul natuurlijk. Dat geheim, daar ben ik nooit achtergekomen. (Dat marmer had wel wat duidelijker mogen zijn). Maar ik voelde tenminste iets.

Destijds was er nog geen vrij internet in de EU (weten jullie die hel nog, EU-sceptici?), en dus kwam ik er pas op de 11e, terwijl ik een McDonald’s binnenliep, achter dat Bowie op de 10e overleden was. Nooit eerder had het overlijden van iemand die ik nooit ontmoette mij zo veel pijn gedaan. Ik staarde met tranen in mijn ogen, rietje in mijn mond, naar het telefoonscherm. Die vrouw achter de kassa keek haar ogen uit: “Dat is de beste aardbeimilkshake die ik ooit gemaakt”, dacht ze.

Pas na het overlijden van David Bowie begreep ik Blackstar echt. Alle zwartgallige referenties waren signalen, hondenfluitjes van een man die rechtop in zijn grafkist zat. Een spook in training. Het verklaart ook de muziekvideo waarin Bowie griezelt in een ziekenhuisbed. Het was zijn laatste kunststukje. Zelfs de titel van één van de nummers Lazarus, refereert aan het bijbelfiguur dat opstond uit de dood. Voedsel voor duizend samenzweringstheorieën over het overlijden van Bowie (“Hij was anti-vaxxxx, Bill Gates heeft het gedaan!”), laat het Lange Frans niet horen.

Het was een briljante dood, van een man die deed wat hij wilde. Een man die met pure eigenzinnigheid een belachelijk roodgeverfd lesbiennekapsel tot symbool van coolheid maakte. Laten we hem nogmaals eren. Met wellicht zijn mees toepasselijke nummer.

Deel dit artikel via:
MANNENPRAAT