Vandaag is dan eindelijk het tennisjaar van start gegaan.
Na een halfjaar nucleaire tenniswinter kruipen de tennissers langzaamaan argwanend uit hun trainingscentra om ons wederom hun nikepetjes en catsuits te presenteren.
De eerste service werd vandaag gegeven op het graveltoernooi van Palermo. De Nederlandse Arantxa Rus (een naam die prima zou kunnen toebehoren aan een bostrol in een Noors kerstverhaal) sloeg de tenniswereld nieuw leven tijdens een match tegen Donna Vekic. Als King Corona het toelaat worden er dit jaar (naast op gravel) ook toernooien gespeeld op gras, cement, tapijt, linoleum, schuimrubber, springkussen en steunsok. Mijn suggestie om een tennistoernooi te spelen op gloeiende kolen – om het iets spannender te maken, en 6-uur lange potten te voorkomen – werd dit jaar helaas níet opgenomen.
Jammer genoeg is de tenniswereld tegenwoordig doodsaai. Gevuld met overgedisciplineerde topsporters die niet eens meer een racket kapotslaan als het moment erom vraagt. De kleurrijke figuren van het oude tennis zijn er niet meer.
We missen tegenwoordig een Björn Borg, overigens best een aardige tennisser vóór hij zijn ware potentie als onderbroekenmagnaat waarmaakte. Of een John McEnroe, die bij ook maar het kleinste vermoeden van onrecht een waarlijk bewonderenswaardige scheldwoordenvocabulaire losliet op een doodsbange umpire, waarna hij met zijn tennisracket voorbijgaande sapverkopers in elkaar timmerde.