Joep Stassen

Joep Stassen

Een marathon maakt meer kapot dan je lief is (4)

Joep Stassen is de Marathon Man van Falder. Op 5 november rent hij de marathon van New York. Een rennersfeuilleton: Deel 4: van spacecake tot Runner’s High…

(wil je weten wat hieraan vooraf ging? Scroll dan eerst naar onder) Hardlopers beweren dat ze zich na een tijdje rennen happy voelen. Ze maken in hun hersenen een stofje aan, endorfine, huisgemaakte drugs die ze doet zweven.

Runner’s high….
Ja, zo noemen ze het. Ik heb het helaas nooit meegemaakt. Ik loop inmiddels vier keer per week en steeds verder, ik zou nu toch ook wel eens een hapje van die spacecake willen. Maar tot nu toe vreet ik ontbijtkoek en loop ik de laatste kilometers op mijn tandvlees.

Zo niet vandaag. Ik heb mijn langste afstand ooit gelopen – 32 kilometer –  en ik kwam met een glimlach over de streep. Het had niks met runner’s high te maken. Sinds mijn zoon met dit marathonplan kwam, ploeter ik voort op de dijk, door het bos en langs de provinciale weg. In mijn eentje.

Vandaag liep ik mee in een hardloopclubje. Voor het eerst liep ik met anderen en voor het eerst met een plan. Het plan kwam van Victor: “Keep your horses in the barn”,  drukte hij ons op het hart: begin rustig. Dankzij hem had ik bij kilometerpaal 16 het gevoel nog niet eens begonnen te zijn. Dankjewel Victor!

Gele trui-drager
En dankjewel, clubje! Het voelde alsof jullie me naar de finish gedragen hebben. Daar ging ik, een geletruidrager omringd door knechten. Wanneer ik om mij heen keek, zag ik links, rechts, voor en achter mij lopers die mee draafden in hetzelfde cadans. Wanneer ik een vraag stelde, kreeg ik een antwoord. Wanneer ik een grapje maakte, kreeg ik een lach. Wanneer ik een boer liet, instemmend zwijgen. Bij een dilemma, een bevestiging. Bij een zwak momentje, begrip. Bij pijn, medelijden. Bij een glimlach, een glimlach.

(wat hieraan vooraf ging)
1 oktober 2017

Wat als je zoon je vraagt mee te rennen met een marathon, terwijl zoiets niet op je bucket-list staat. Je hebt helemaal geen bucketlist. Je bent blij met wat je hebt en geniet van de gewone dingen. Want die leeftijd heb je inmiddels.

Wat als je niks hebt met hardlopen en je enige herinnering de Dam tot Dam is uit een tijd dat je trainee was bij een Zaansch bedrijf die de loop sponsorde. Wat als een rondje Vondelpark lang geleden veranderde in een rondje met de kinderwagen.

En wat als het peutertje van destijds de zoon is geworden met dat gekke idee van 42 km en nog wat. Over vijf weken. In New York. En je hebt al betaald, voor jezelf en ook voor hem, twee tickets, de vlucht, overnachtingen, transfer van het een naar het ander (maar niet van de start naar de finish) een goodie bag en nog zo wat voor totaal vijfduizend dollar.

Wat als je er van overtuigd bent dat boven de vijftig hardlopen gewoon geen goed idee is. Dat een marathon meer kapot maakt dan je lief is.

Wat als je bang bent? Bang dat je lijf het niet trekt. Bang voor de pijn in elke uithoek van je lichaam. Bang voor de vernedering, bang dat je mentaal onderuit gaat. Bang dat je ergens halverwege of op driekwart gewoon niet meer kan, ook al moedigt een kilometerslange menigte je aan en speelt op elke hoek een jazzbandje speciaal voor jou.

Wat doe je dan?

4 oktober

Ik laat mezelf graag moed in praten. Het liefst door lopers die ‘m gedaan hebben. Inmiddels herken ik ze. Mager natuurlijk, kippenhalsje, goed zichtbare adamsappel, enigszins uitpuilende ogen en ergens een dikke ader op een verder kaal hoofd. Per gelopen kilometer worden ze lelijker. Wat een vooruitzicht.

Vandaag stond er een vóór mij in de rij voor de kassa van de supermarkt. Ik sprak hem aan. Hij waarschuwde me voor het lange wachten in de startvakken.

“Bereid je voor, het kan uren duren en koud en nat zijn”, zegt hij over zijn schouder. Zijn ader beweegt mee met zijn woorden zoals de balkjes wanneer je een geluidsopname maakt in WhatsApp.

“Zorg dat je warm blijft!” Hij steekt een magere wijsvinger omhoog. “En dat je goed ontbeten hebt. Veel drinken!”

“En dat je naar de wc bent geweest!” Hij draait zich nu volledig naar mij om. “Alles er uit! Niks meedragen. Scheelt zo maar 400 gram!” Hij priemt zijn wijsvinger in mijn borstkas. Zijn uitpuilende ogen raken bijna mijn neus. Ik ruik het zweet van een stevig trainingsrondje.

“Kakken! Allesbeslissend. Zo nodig forceren. Het moet er uit, snap je? Als het niet eerder lukt dan maar in het startvak. Het is herfst, genoeg bladeren om je reet mee af te vegen.” Hij zegt het niet, hij dicteert.

De ader is nu op plekken zo dik als een cherrytomaat. De adamsappel springt driftig op en neer. Hij vergeet aan te schuiven in de rij, er is inmiddels een gat ontstaan vóór hem. Achter ons irritatie en mensen die voorbij ons willen. Wisselend boze en medelijdende blikken.  Ik moet opeens heel nodig naar de wc.
7 oktober

Ik heb gedroomd over de marathon. De finish komt er niet in voor.

We staan te wachten in het startvak, al twee dagen. Het is koud en nat. Om mij heen magere mannetjes met lichtgevende uitpuilende ogen. De meeste zijn door hun gelletjes en drankjes heen en kruipen langs elkaar op zoek naar iets te eten of te drinken. Een zure lucht maakt ademen moeilijk. Overal liggen uitwerpselen van lopers. Een aantal heeft zijn ogen definitief uitgepuild: ze rollen als knikkers over de grond. Ik maak me zorgen: hoe moet dat straks bij de start? Hoe kom ik hier weg zonder uit te glijden over honderden rollende ogen op het asfalt?

We kunnen geen kant op: het startvak is een kooi met rondom metershoge hekken. Boven ons hangt een net vol met druppende blikjes, cups, restjes hamburger. We worden regelmatig bekogeld door New Yorkers die ons niet moeten – ze hebben genoeg van massa events als deze met pissende hardlooptoeristen. “Go, run home!” roepen ze.

Plotseling voel ik een warme straal tegen mijn dijbeen. Het is de loper uit de supermarkt. Hij staat tegen me aan te pissen maar heeft dat zelf niet in de gaten. Hij is beide ogen kwijt, ik kijk recht in twee donkere hollen in zijn schedel. Hij klampt zich aan mij vast, ik kan hem niet verstaan, zijn tong is opgedroogd. Zijn kromme wijsvinger haakt in mijn startnummer. Met een ruk scheurt hij mijn buik open, bijt mijn darmen stuk en zuigt er de laatste restjes pastamaaltijd uit.

Deel dit artikel via:
MANNENPRAAT