Ik mis nu al het naar buiten gaan. Even een sigaartje halen bij de Primera. Even naar Jan, twee straten verderop, die ik nog ken van mijn werk uit het magazine bij Vroom en Dreesman. Ja en natuurlijk naar het cafe hier om de hoek, mijn daghap eten en op zondag naar Ajax kijke. Zelfs het voetbal is lamgelegd. Behalve het allerlaatste jaar stonden ze zelfs in de Tweede Oorlog gewoon nog op het voetbalveld. Ik herinner me dat ik met mijn vader aan de hand in Amsterdam Noord waar we woonden, elke zondag naar de Volewijckers gingen. Vaste prik. Het zag zwart van de mensen. Zeker toen in 1944 kampioen werden. We waren thuis met zijn elven, mijn vader werkte in de haven. Hij was er een van weinig woorden. De kinderen, dat was iets voor mijn moeder. Alleen als we vervelend waren, ja, dan was er een uithaal van hem. Alleen die dag was alles anders, ik voel nog hoe die grote kolenschoppen van hem mij optilde en mij eerst zoende en me op zijn schouders zette. Zou hij ook gevoeld hebben dat ik toen wilde dat dat moment nooit voorbij zou gaan. Maar nu is alles zo stil buiten. Echt, dit voelt erger voor mij dan toen ik als kind de oorlog meemaakte.
Rot geschrokken
Gisteren me rot geschrokken. Bij ons op de parkeerplaats voor de flat kwam een ambulance met gillende sirenes aan. De verplegers trokken de brancard er uit en renden de lift in. Bleek onder mij mevrouw Smit geveld te zijn door die smerige Corona. Komt het opeens wel heel dichtbij. Met een zuurstofmasker op haar neus werd ze uit haar flat gehaald. Haar man schuifelde achter haar aan. Volgens mij is ze een stukkie jonger dan ik. Zo midden zeventig schat ik. Ik mocht haar niet zo, omdat ze wel eens op mij mopperde dat de lift naar mijn sigaar stonk. Alsof ik niet probeer sociaal te zijn. Ik ga echt niet mijn sigaar doven voor dat kleine stukkie in de lift, maar ik neem er ook geen trekjes aan, zodat er weinig rook ontstaat.