Op een nieuwe fiets moet je het leren

Op een nieuwe fiets moet je het leren

Hoe voelt het om vernederd te worden door een Tourrenner?

De snelheid van renner in de Tour de France bergop mag je gerust bovennatuurlijk noemen. Hoe voelt dat als je vernederd wordt door zo iemand tijdens een klim? En hoe komt dat?

Kijken naar de Tour de France is een lesje in nederigheid. Ik zie de renners klimmen in het gebergte van het Baskenland. Pogaçar en Vingegaard gaan zij aan zij omhoog. Acht procent, negen procent, zo schommelt het stijgingspercentage. Het duo versnelt weer eens. Tweeëntwintig km/u schreeuwen de cijfers mij toe op de buis. Hoe kunnen ze dat, waar komt dit vermogen vandaan?

Adelaar van de Alpen

Een week geleden nog voelde ik mij de Adelaar van de Alpen. Ik had al in twee dagen tijd, evenzoveel alpenreuzen bedwongen. Om precies te zijn, de Galibier (2600m) en de Croix de Fer (2060m). Twee zwaargewichten, met klimmen van bijna twintig kilometer lang. Beide in de Tour vaak aangeduid als cols van de buitencategorie. Vandaag, op onze laatste fietsdag, doen we het relatief rustig aan, met de Telegraph als doel. Een berg, twaalf km hoog, met een gemiddeld stijgingspercentage van 7,1. Aangekondigd op diverse sites als prachtige klim. Ons peloton, dat een paar dagen eerder naar de Alpen afreisde, telt vier man. Stuk voor stuk gemiddelde fietsers, laten we ons zo maar omschrijven. Twee keer per week een training, met een snelheidsgemiddelde rond de 28-30 kilometer. Waarbij we nog moeten vermelden, dat we dit jaar laat begonnen met onze voorbereiding, vanwege het slechte voorjaar. Dus maximaal zo’n duizend trainingskilometers, meer hadden we echt niet in de benen.

Spaghettisliert

We klimmen al, waarbij een relatief zwaar deel, met een maximale stijging van tien procent, al achter ons ligt. De Telegraph toont zich nu al zijn prachtige kant. De weg ligt als een kronkelige spaghettisliert tegen de berg geplakt ligt. De ene bocht blikken we het dal in, bij een volgende bocht zijn we weer omzoomd door bossen. Mederenner S., zit nog aan mijn wiel gekleefd. S. is het typje ‘venijnig’. Denk je dat je hem hebt los gefietst, blijkt hij bij de volgende bocht al weer zuchtend en steunend zich aan je wiel vast te klampen. S. heeft een nadeel ten opzichte van mij. Hij is 68, vijf jaar ouder dan ik. Uitgaande van een gemiddeld verlies van een spiermassa van 1% per jaar na je 55e, is dat bij hem toch vijf procent aan spierkracht minder. Ik weet zeker dat ik dit extra voordeel ga uitbuiten tijdens deze klim. Ik voel mij al de hele ochtend goed. Draai op mijn gemakje de pedalen rond. Had mij al voorgenomen op de helft van de Telegraph te versnellen. Ik zie km-paal 6 staan en ik druk, zoals met mijzelf afgesproken, op mijn pedalen. 8, 9, 10, 11 kilometer per uur, ik zie mijn snelheidsmeter oplopen. S. vloekt achter mij. Ik slinger mij door de volgende haarspeldbocht en blijf kracht geven en kijk om. S. is er nu echt vanaf gefladderd. Die komt niet meer terug.

100 kilo aan spierbundels

Weer een bocht verder zie ik A. fietsen. Ik ben het typje: ‘eerst in gesprek met de berg gaan en daar het tempo aan aanpassen’. A. valt echter onder de categorie ‘moedige opportunisten’. Als hij zich lekker voelt, geeft hij vol gas en dan ziet hij wel waar hij eindigt. A. spoot al bij het begin van de klim omhoog, om bij haarspeldbocht drie al uit het zicht te zijn. Op de vlakke weg is hij nauwelijks bij te houden. Meer dan 100 kilo spierbundels schoon aan de haak. Maar in de bergen geldt een ander verhaal. Voor deze bergtrip googelde ik dat elke tien kilo gewichtsverschil zo’n zes minuten tijdwinst oplevert op, bij een klim van vijftien km. Dat geeft mij vandaag dus een voordeel van bijna een kwartier. Ik ben weer op een steil deel van de berg. Tien procent geeft mijn stijgingsmeter aan. A. staat bijna stil. Met een gestadig tempo klim ik hem voorbij. Ik steek mijn duim omhoog. A. is geen klager. Lacht zijn pijn in zijn benen vaak weg. Nu ook. Een big smile. ‘Tot ziens,’ denk ik.

Ons pelotonnetje: vlnr: ondergetekende, M., S. en A.

Bergkoning

Huppakee, nog een extra peut gas erop. Nog drie kilometer naar de top. Het onmogelijke gebeurt vandaag. Daar zie ik M. vóór mij. De bergkoning van onze groep. Zes jaar jonger dan ik ben. Veel gespierder, dus vrijwel nooit te verslaan in hellingen boven de 1%. Maar vandaag vlieg ik. M. fietst als Vingegaard, op de laatste touretappe op de Champs Elysee in de gele trui. Niemand die hem maar kan bedreigen, zo denkt hij. Zeker mijn persoontje niet. Nog één kilometer te gaan. Bijna ben ik bij het achterwiel van M. Hij heeft nog steeds niet door. Ik ga erop en erover. Een vloek van hem. M. zet aan. Klampt weer aan en sprint mij voorbij. Onnavolgbaar. Maar vijftig meter verder knijpt hij in zijn remmen. ‘Deze kans wil ik je niet laten voorbijgaan,’ roept hij. Hoe genereus. De kopman die zijn knecht een onvergetelijk moment gunt.

Onze ideale reisgenoot: de VW Transporter: meer dan genoeg laadruimte voor onze fietsen, een dubbele passagierscabine en een heerlijke motor, die ons over de Franse wegen deed snellen.

Verschillen profs en ik

Maar hoe komt het toch dat ik een week daarna zulke grote verschillen zie tussen de profs en ik? Wat doen zij beter? Ik neem een duik in de vakliteratuur.
Lees hier, tenslotte, over de immense verschillen:

  • Gemiddelde snelheid: recreanten 28-30 km/uur, Tourrenner: 44-48 km/u
  • Max vermogen sprint: recreanten: 600-800 Watt, Tourrenner: 1300-1500 Watt
  • Snelheid kasseien: recreanten: 22-25 km/u, Tourrenner: 35-38 km/u
  • Dagelijks aantal broodjes: recreanten: 1-3, Tourrenner: 30
  • Trainingsarbeid: recreanten: 3-500 kilometer per jaar. Tourrenner: 30.000 kilometer
  • Gemiddeld gewicht recreant: 85 kilo, Tourrenner: 70 kilo
  • Gemiddelde tijd beklimming Mont Ventoux: recreant: twee uur, Tourrenner: één uur
Deel dit artikel via:

Falder.nl is de grootste mannen 50+ site van Nederland.
Vind je dit een leuk bericht? Like dan onze Facebook-pagina.

MANNENPRAAT