Hein

Hein

De loodzware erfenis van een verprutste Elfstedentocht (2)

In 1997 schaatste Falder’s Hein van Dam de Elfstedentocht. Maar hij stapte vroegtijdig af. Sindsdien kampt hij met een loodzware erfenis: éénmaal de Tocht-der-Tochten uitrijden. Deel 2 van een oer-Hollands schaatsverhaal: de allereerste keer afzien op ijs.

(Wil je weten wat hieraan vooraf ging? Scroll dan eerst naar beneden)
Warmond, ergens in de winter van 1965.  Mijn vader, Brammetje van de overburen en ik klimmen over het hek bij het land van Boer Bertus. In het midden van het weiland staat een grote paal met daarop Het Ooievaarsnest. Het Ooievaarsnest van: ‘ligt ‘t Ooievaarsnest al dicht’? Die vraag staat in Warmond gelijk aan: ‘Kunnen we al schaatsen?’ Want achter Het Ooievaarsnest ligt een kronkelsloot en als daar het ijs schaatsers verdraagt, dan is de winter begonnen. Het weiland voor ons is bedekt met een witte laag vorstdons. Daaronder het door de koeien omgeploegde boerenland. Mijn voeten zoeken voorzichtig glibberend hun weg, als een blinde muis over een stuk gatenkaas. Af en toe beland ik in een oncontroleerbare glijvlucht. Terwijl ik me in het luchtledige bevind, is daar echter altijd weer de stevige hand van mijn vader die me omhoog trekt.

Het Ooievaarsnest in Warmond

Blokkies
In zijn andere hand houdt mijn vader mijn nieuwe schaatsen vast. ‘Blokkies’ noemen we ze. ‘Blokkies’ staan bij ons in het dorp voor ‘schaatsjes voor beginners’. Horizontaal hout met daaronder het ijzer. En links en rechts twee oranje touwtjes, die je eerst om je laarzen moet knopen, waarmee je vervolgens de schaatsen aanklemt. Het ijs is al wit uitgeslagen. Scheuren overal. Drukte. Het nieuws heeft zich als een lopend vuurtje verspreid door het dorp. De meesten kinderen ken ik goed. Als ze  katholiek zijn. Want met hen zit ik op school. Nee, de protestanten zijn anders, daar speel je niet mee. Maar dat is het laatste waar ik nu aan denk. Mijn vader heeft namelijk mijn schaatsen vastgebonden. Ik gá schaatsen. Ben zenuwachtig. Vorige winter heb ik dat al een keer gedaan. Ik weet hoe het moet. Duw mijn ene voet naar voren. Links, rechts, ik glij. Nog een keer, links, rechts. Ik glij verder. Maar nu op mijn laarzen. Mijn schaatsen liggen achter me. Touwtjes hebben losgeschoten.

Bevroren touwtjes
‘Papa, ze zijn los’. Ik roep het vaak deze middag. Elke keer speelt mijn vader het klaar om de nu bevroren touwtjes weer om mijn laarzen te spannen. Ook Brammetje moet regelmatig van zijn hulp gebruikmaken. Ik ben moe, maar daar komt mijn vader weer aan. We gaan een tocht maken. Stel je daarbij voor: mijn vader met een grote tak in zijn handen, daarachter twee jochies, die meer op het ijs liggen dan erop staan. Als we vallen schuiven we meters op onze buik vooruit omdat we te lang het stuk hout vastklampen. We slagen erin om twee sloten verder te krabbelen. En vervolgens weer terug te komen.

Dit was het kind dat het nu in zijn hoofd heeft gehaald ooit een Elfstedentocht uit te rijden.

(Wat hieraan vooraf ging)
[Deel 1]
I screwed it up. Zo mag je het wel zeggen. En nu draag ik al meer dan dertig jaar een loodzware last. Op 4 januari 1997 reed ik mijn eerste, enige en de tot nu toe allerlaatste georganiseerde Elfstedentocht. Van de 16.430 rijders haalde er 5092 de finish niet. Een op de drie dus. Ik was een van hen. Toen ik in Franeker van het ijs stapte overheerste slechts een laconiek gevoel. ‘Jammer, maar ach. Heb het toch geprobeerd. Nu eerst een biertje en dan snel naar huis. Volgende keer beter.’

VOLGENDE KEER BETER! Alsof de heilige Thialf, knecht van de Germaanse god van de donder Thor, mijn woorden opving en ze met zijn koude adem deed verstillen. Want sindsdien is het er nooit meer van gekomen. In 1997 was ik dertig jaar jonger dan nu. In de kracht van mijn leven. De adem in mijn longen veroorzaakte destijds zuurstofkolken in mijn bloed. De energie die mijn lichaam uit mijn eten wist te filteren, was van een hogere kwaliteit dan een gemiddeld couvert in een vijfsterren restaurant.

Maar ik ging ermee om als een societytijger, die verveelt zijn zoveelste glas Dom Perignon wegklokt.  Ik waardeerde mijn eigen klasse niet. Wilde ik destijds een halve marathon rennen, of vatte ik het plan op de Mont Ventoux met de fiets te beklimmen? Nou, dan startte ik een paar weken van tevoren mijn training en dan slaagde ik in mijn missie. Dus datzelfde gevoel had ik ook toen de vijftiende Elfstedentocht, in 1997 werd aangekondigd. ‘It giet oan’. Nou ja, dan doe ik dan toch gewoon.

Dat deed ik dus niet. En sinds 1997 bereid ik me elk jaar voor op de tocht der tochten. En elk jaar weer iets intensiever dan daarvoor. Elk jaar neemt de nervositeit toe. Want als dit lichaam een tempel is, dan brokkelt deze langzaam af. Er verschijnen scheurtjes in de muren, speling tussen steunbalken. Cement wordt poreus. Hoe lang valt dit nog te stutten? Hoeveel jaar heb ik nog om deze tocht fysiek aan te kunnen? Ja, dit jaar maak ik nog zeker een kans. Ergens komende wintermaanden hebben we een periode nodig van vijftien dagen vorst. Vijftien dagen, met een gemiddelde temperatuur van -4,2 graden. Oh heilige Gerrit Hiemstra, ziet gij al iets komen? 

 

Deel dit artikel via:
MANNENPRAAT